Een interview met dr. Rinkes

(Van onzen Correspondent te Soerabaja.)

Eerst gisterenavond bleek ons, dat het ook in de Nw. Soer. Court. opgenomen bericht, dat dr. Rinkes reeds naar Batavia zou zijn teruggekeerd, onjuist was. Wij hebben ons daarop gehaast den adviseur voor inlandsche zaken op te zoeken, en getracht wat te weten te komen van de door hem op zijn jongste reis door den Oosthoek opgedane indrukken.

Vooral in verband met de in den laatsten tijd allerwege loopende geruchten over dreigende ongeregeldheden in den Oosthoek, achten wij het van belang, hier de meeningen van den heer Rinkes weer te geven. Onnoodig te zeggen, dat wij ons bepalen tot een zuiver objectieve mededeeling van een en ander.

Allereerst zij opgemerkt, dat de reis van den heer Rinkes geen verband houdt met de wijze, waarop de inlandsche beweging in den Oosthoek zich manifesteert. Die reis had zes maanden geleden kunnen zijn ondernomen, en zou even goed nog een half jaar kunnen zijn uitgesteld. Geen enkele gebeurtenis der laatste dagen was dus oorzaak des reis.

Begrijpelijk, dat wij al dadelijk vroegen, of er naar het oordeel van den heer Rinkes, eenig verband bestond tusschen de zending van troepen naar het banjoewangische, en den huidigen geest der inlandsche bevolking in die streken. Dit verband werd door den heer Rinkes beslist ontkend. Reeds toen indertijd de gouverneur-generaal de residentie Besoeki bezocht, had de resident van dat gewest gesproken over de wenschelijkheid, daar eens wat soldaten te laten zien. Dat kon nooit kwaad, en er is meer voor te zeggen dan voor de gewoonte, de militaire macht maar steeds in een bepaald garnizoen te houden. Geen enkel verschijnsel van den laatsten tijd zou dus de zending der troepen hebben uitgelokt.

Wat betreft de vrees voor de actie der S.I. in den Oosthoek dr. Rinkes kon, zei hij, die vrees geenszins deelen. In elk geval werd die door velen gekoesterde vrees niet door evidente feiten bewaarheid.

Kwam men te X. om feiten, dan hoorde men: dat men te IJ. moest zijn. Vroeg men het aan de tabak, dan verwees die naar de suiker. Kwam men bij de suiker, dan zei die: het zit hem bij de tabak. Zoo moest de vrees zich oplossen bij nuchtere vragen naar feiten.

’t Is natuurlijk niet doenlijk, zich uit te spreken over mogelijkheden; deze bestaan altijd en overal, zijn eenvoudig niet te voorzien, noch te voorkomen, ’t Is echter niet aan te nemen, dat Besoeki in dit opzicht in ongunstiger conditie verkeert dan andere gewesten van Java.

De geheele afdeeling Banjoewangi der “Sarikat Islam” telt ongeveer 3000 leden, over verschillende plaatsen verspreid. Dit getal is niet zoo groot te achten en behoeft volstrekt geen vrees in te boezemen.

Overigens was de heer Rinkes er van overtuigd, dat de S.I. in geen enkel opzicht, voor ons gezag gevaarlijke tendenzen beoogde. Men geeft hoog op van het feit, dat de bekende ass.-wedono van Boelang in die streken veel invloed heeft, dat hij aan het hoofd staat der afdeeling Banjoewangi van de S.I., (zelfs meldde één der bataviasche bladen dat er in het Kalibaroesche een opstand wordt voorbereid, onder leiding van dien ass.-wedono. Z.). Doch die wil nog niet zeggen, dat die man de omverwerping van het nederlandsche gezag beoogt. We willen aannemen, dat de ass.-wedono vermeent, redenen te hebben om het nederlandsche bestuur niet gunstig gezind te zijn. Hij is indertijd ontslagen, en door zijn verzoek om een nader onderzoek kwam geen verandering in dat besluit.

Edoch, die ass.-wedono is een ontwikkeld inlander, iemand die Europa heeft gezien en zich zeer wel de macht der regeering bewust is. Hij is thans 56 jaar oud en woont te Temoegoeroeh. Zijn schoonzoon is regent van Lamongan; één zijner zonen is djaksa van mr. Cornelis; zijn andere kinderen zijn eveneens goed opgevoed en voor het meerendeel in gouvernements-dienst.

Is het aan te nemen, dat zoo iemand het in zijn hoofd zal halen, ons gezag “omver werpen”? Zóó dom mag men hem niet achten; hij weet zeer goed, dat zijn rijk hoogstens een paar dagen zou duren.

Er bestaan redenen om aan te nemen, dat tal van lagere inlandsche ambtenaren den ex-wedono niet zeer gunstig zijn gezind. Men begrijpt, dat zij in de nabijheid van dezen ex-wedono er niet zoo spoedig toe zullen overgaan, ongeoorloofde handelingen te verrichten; de ex-wedono zou hun daarbij wat in den weg zitten, en daarover kunnen velen minder gesticht zijn.

Hijzelf heeft, al moge hij geen vriend van ons gezag zijn, geen enkele reden om iets te ondernemen, wèl tientallen van redenen om dit niet te doen. Tenzij men hem zoolang plaagt, of hem in het banjoewangische onmogelijk tracht te maken, dat hij een dollen streek meent te moeten uithalen.

Wat de Sarikat-lslam-beweging betreft, de heer Rinkes is er vast van overtuigd, dat deze niet vijandig staat tegenover het gezag. Men moet er echter rekening mee houden, dat de inlander van thans niet meer is de inlander van voorheen, wiens gedweeheid en slaafsche onderworpenheid weleer spreekwoordelijk waren. Java heeft zich, evenmin als eenig ander oostersch land, kunnen onttrekken aan de nationale opleving, welke in het geheele oosten, voornamelijk na Japans zegepraal over het machtige Rusland, te constateeren is.

De Sarikat Islam is een gevolg dier nationale opleving; zij is te noemen: de belichaming der ontstemming, welke in den laatsten maal in de inlandsche wereld is ontstaan, De aanleiding van allerlei toestanden. De oorlog van Japan leerde, dat het gezag van het westen over het oosten toch niet zoo vast stond als men vroeger voor vast aannam. Ook in andere richting is de inlander vergelijkingen gaan maken. Dit alles had tengevolge, dat de oude slaafschheid verdween.

We merkten hier den heer Rinkes op, dat overwegingen en vergelijkingen als de boven bedoelde toch uitsluitend konden ontstaan en groeien in het brein der inlandsche intellectuels, en dat dit nog niet verklaarde, waarom de dessa-man — de tani — die van dit alles maar zoo bitter weinig weet, zich niettemin in groote drommen bij de S.I. aansloot.

De heer Rinkes antwoordde hierop, dat hij uit den aard der zaak slechts een algemeene uiteenzetting gaf; het is moeilijk te zeggen, op welke wijze die gedachten in de ziel van den tani kristalliseeren. Niettemin stond het vast, dat de toestanden zijn gewijzigd, en de inlander veranderd is.

Men mag de nationale beweging minder aangenaam vinden, men mag haar desnoods afkeuren, doch men heeft zich niettemin bij het feit neer te leggen.

Zoo acht de heer Rinkes het economisch doel in de S.I. dan ook eenigszins bijzaak; we hebben hier voornamelijk te doen met een beweging, voortspruitende uit de nationale opleving.

De S.I. stond echter zeker niet tegenover het gezag; eerder zou men bij haar mogen spreken van een “naïeve loyaliteit”.

De heer Rinkes vergeleek de javaansche nationale beweging bij die in Engelsch-Indië. Daar had zij de bekende “swadeshi”-agitatie tengevolge, de boycot van engelsche goederen en koopwaren. En zóó krachtig was die anti-engelsche beweging, dat eerst thans de engelsche regeering haar nagenoeg meester is.

De S.I. (of: de javaansche opleving) had dergelijke anti-overheerschingsverschijnselen niet te zien gegeven. Er mocht dan een enkele inlander zijn, die niet meer bij een europeaan of chinees in dienst wilde zijn of voor hem werken, dat was zóó zeldzaam, dat men er verder gevoegelijk over zwijgen kon.

Natuurlijk was niet van alle leiders der S.I. te zeggen, dat zij als leider de aangewezen personen waren; doch waar zou de beweging betere leiders vandaan halen.

Even natuurlijk vond de heer Rinkes het, dat de eerste jeugd der S.I. niet zoo geheel geleidelijk verliep. Direct na hun toetreding zijn de leden het ijverigst, hetgeen wordt afgespiegeld in de beweging zelve. Toen indertijd de sociaal-democratische partij in Holland pas geboren was, ging alles ook niet zoo zuiver wettelijk; kleine relletjes en het afrossen van politieagenten kwamen toen herhaaldelijk voor. Dit heeft niet belet, dat de socialistische beweging is uitgegroeid tot de geheel wettelijke en geregelde, welke wij thans kennen.

Oprichtingsvergadering van de afdeling van de Sarekat Islam te Blitar (1914).

Oprichtingsvergadering van de afdeling van de Sarekat Islam te Blitar (1914).

Er kon dan ook niet het minste bezwaar bestaan, de S.I. rechtspersoonlijkheid te verleenen. Of de regeering daaraan zekere voorwaarden zou verbinden, kon de adviseur niet mededeelen. Zeker was het echter, dat de S.I. niet zou worden verboden.

Overigens erkende de heer Rinkes, dat de mogelijkheid van excessen uiteraard in den laatsten tijd grooter was dan vroeger, hetgeen alleen een gevolg is van de gewijzigde algemeene toestanden. Daartegen is echter niets te doen; het bestuur kan waakzaam zijn, doch incidenten kunnen daardoor moeilijk worden voorkomen. Die kunnen zich overal voordoen, doch er bestaat geen bewijs, dat juist Besoeki daarvoor de aangewezen plaats zou zijn.

In het kort — wat Besoeki betreft — de meening van dr. Rinkes resumeerend, is niet door feiten bewezen, dat er gegronde aanleiding bestaat voor de ongerustheid, welke daar heerscht, en welke in de zending van troepen het bewijs harer gegrondheid meende te zien.

Tot zoover het relaas van ons kort onderhoud met dr. Rinkes, dien we hier gaarne voor zijn welwillendheid dank brengen. We vonden het beter, zijn meening geheel objectief weer te geven, zonder eenige beoordeling daarvan door ons.

Soerabaja 5 Juni. Z.

Bron

Bataviaasch Nieuwsblad, zaterdag 7 juni 1913, 28ste jaargang, Nr. 152.